|
De Cyprus Kwestie
De situatie in Cyprus is momenteel vrijwel iedereen bekend; het is verdeeld in een Turks deel in het noorden en een Grieks deel in het zuiden. Hiermee houdt het helaas vaak op, met dit artikel hoop ik wat meer achtergrondinformatie tot u te brengen.
In 1571 veroverden de Osmaanse Turken het eiland Cyprus, wat slechts enkele kilometers voor de kust van het huidige Turkije ligt. Hierdoor konden de lokale christenen via piraterij de scheepsvaart van Anatolië hinderen; het verwijderen van dit broeinest van piraten werd daarmee een noodzaak voor de Osmaanse Turken. Met het veroveren van Cyprus werd een eind gemaakt aan de piraten en andere rovers die vanuit Cyprus actief waren, vele schepen vol met handelaren konden het eiland weer vrijelijk aandoen. Maar ook de lokale bevolking heette de nieuwe Turkse heersers welkom, omdat deze door de Katholieke Kerk onderdrukt werden. De onderdrukking kwam voort uit het feit dat het eiland veelal bewoond was door orthodoxe christenen, die haaks stonden op de leer van de katholieken. Onder het bewind van de Venetiaanse katholieken werd zelfs de Orthodoxe Kerk verboden, dit werd door de Osmanen opgeheven in 1571. De vrijheid van religie die de Osmanen, net als op het vasteland van het Osmaanse Rijk, introduceerden op Cyprus zorgde ervoor de Orthodoxe Kerk een opbloei beleefde en dat de Katholieke Kerk werd gereduceerd tot een marginaal rol.
In de jaren na de Osmaanse verovering trokken steeds meer Turken naar Cyprus, het merendeel afkomstig van de provincie Karaman waar vooral nazaten van de Karamanoğulları leefden. Ongeveer 20% van de bevolking bestond van 1571 tot ruim in de 20ste eeuw uit islamitische Turken die zich daar hadden gevestigd. De situatie bleef lang hetzelfde tot er in 1878 een derde partij bijkwam; het Britse Rijk.
In overeenstemming met de afspraken die gemaakt werden rondom de Krim-Oorlog (1877-1878), moesten de Osmanen het eiland Cyprus afstaan aan de Britten in ruil voor een huurbedrag van bijna 100.000 sterling. De redenen hiervoor lagen in de eerdergenoemde Krim-Oorlog waarbij de Osmanen verslagen werden op de Balkan door het Russische Tsarenrijk. Vrijwel alle Balkan-provincies werden daarbij kwijtgeraakt, echter werden ze onder druk van het Britse Rijk niet toegevoegd aan het Russische Rijk. De Britten waren huiverig om het grondgebied van de Russen tot ver in Oost-Europa te laten reiken, omdat dit hun machtspositie in Europa zou kunnen schaden. Als compromis werden de Balkan-landen onafhankelijk, maar wel onder invloed van de Russen. Om het Osmaanse Rijk verder te verzwakken (of juist beschermen), werd bovendien het eiland Cyprus gehuurd. Zo konden de Britten hun eigen uitvalsbasis in de Middellandse Zee creëren mochten Russische schepen willen doorstoten naar de warme wateren van de Egeïsche Zee via de Osmaanse zeestraat Bosporus. Officieel bleef het eiland overigens nog wel eigendom van het Osmaanse Rijk.
Dit veranderde in 1914 toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak waarbij de Britten en Osmanen ook tegenover elkaar stonden. De Britten annexeerden het eiland en benoemden een gouverneur over Cyprus. Alhoewel het Britse Rijk in Çanakkale (beter bekend als de Dardanellen) verpletterend werden verslagen door de Osmaanse Turken, waren het dezelfde Britten die uiteindelijk de Eerste Wereldoorlog wonnen. In lijn met deze overwinning werden de Turken in 1923 gedwongen om de Britse controle over het eiland te accepteren; het was artikel 20 van het Verdrag van Lausanne dat daarover ging. Ook werden volgens artikel 21 van hetzelfde verdrag alle bewoners van het eiland de Britse nationaliteit gegeven, maar tevens hun Turkse nationaliteit ontnomen. Ontevreden etnische Turken op Cyprus konden binnen twee jaar een aanvraag doen bij de Republiek Turkije om opnieuw hun Turkse nationaliteit te krijgen. In 1925 werd er een Turks consulaat gevestigd op Cyprus om deze stroom aanvragen beter en adequater te kunnen verwerken. Desondanks trokken veel Turks-Cyprioten na een verblijf van ruim 350 jaar op het eiland, terug naar Anatolië.
Te midden van deze onrust begon de Griekse bevolking van het eiland in 1931 nationalistische ideeën van Griekenland over te nemen. Het idee van een Groot-Griekenland omarmde de aansluiting van Cyprus bij Griekenland, ook al ligt het eiland ruim 750 km van het vasteland van Griekenland. Van het dichtstbijzijnde Griekse eiland ligt het nog een ruime 400 km naar het oosten, dit terwijl het maar 65 km van de Turkse en 100 km van de Syrische kust ligt. Het idee van aansluiting (in het Grieks ‘Enosis’) begon steeds meer aanhangers te krijgen, waardoor er groepen gewapende Grieks-Cyprioten begonnen met aanslagen op de Britten en Turken op het eiland. Nogmaals begonnen de Turks-Cyprioten hun gebieden te verlaten, soms voor een ander dorp in Cyprus maar ook voor Anatolië. Groot-Brittannië voerde hierdoor ook een hardere politiek en ook de Turkse Cyprioten verklaarden hun afkeer van Enosis. Om hun eigen veiligheid op het eiland te garanderen werden er politieke partijen opgericht door de Turkse minderheid; in 1943 werd Kıbrıs Adası Türk Azınlığı Kurumu (KATAK; Stichting Turkse Minderheid op het Eiland Cyprus) opgericht en iets later op 23 april 1944 Kıbrıs Millî Türk Halk Partisi (KMTHP). Deze laatste betekende vrij vertaald ‘De Nationale Turkse Volkspartij van Cyprus’. Dit leek te werken tot de Britten na de Tweede Wereldoorlog onder druk van de Verenigde Staten van Amerika al hun koloniën moesten opgeven. Een semi-onafhankelijk Cyprus kreeg op 18 oktober 1950 de Grieks-Orthodoxe bisschop Makarios III als leider.
Makarios bleek echter een religieus-nationalistisch geïnspireerd leider, wat niet verwonderlijk was gezien zijn bisschopschap, en liet dit blijken door meteen toenadering tot Griekenland te zoeken. In 1954 deed Makarios, gesteund door Griekenland, uiteindelijk een aanvraag bij de Verenigde Naties om een beroep te doen op het recht van zelfbeschikking voor de Griekse Cyprioten. Het bezwaar van Turkije dat er ook Turks-Cyprioten leefden op het eiland werd door de Verenigde Naties overgenomen, waarna het verzoek van Makarios werd afgewezen. Doorhebbend dat politiek niet de weg was voor Enosis, werd er op 1 april 1955 een organisatie op poten gezet met als doel het realiseren van Enosis. De EOKA ontpopte zich meteen als een groep dat geweld niet schuwde, al in 1955 werden Grieks-Cyprioten die niet voor Enosis waren met geweld bedreigd. Ook Britse ordetroepen en Turks-Cyprioten werden het doelwit van bloedige aanslagen om ze zo te verjagen van het eiland, waardoor Enosis kon plaatsvinden. Ook nu weer ontstonden er stromen Turkse vluchtelingen naar Anatolië, waardoor Turkije door Groot-Brittannië werd gevraagd deel te nemen aan het oplossen van de onrust. Waar Griekenland, Cyprus en Groot-Brittannië al langer onderhandelden over een eventuele oplossing, werd Turkije voor het eerst betrokken bij de gesprekken. Op 29 augustus 1955 vonden in de Britse hoofdstad de eerste gesprekken tussen Griekenland, Groot-Brittannië en Turkije gehouden. Naar mate de gesprekken vorderden, verergerde het geweld van EOKA waardoor de Turken een verdedigingsorganisatie genaamd Türk Mukavemet Teşkilatı (TMT) oprichtten op 15 november 1957. Het doel van deze TMT werd het bestrijden van de EOKA en het beschermen van de Turks-Cyprioten, later zouden de TMT-leden ook pleiten voor ‘taksim’ (oftewel ‘verdeling’) van het eiland. De TMT bleek, ondanks enkele kleine wraakacties, niet in staat om de EOKA te bestrijden en begon zich daarom steeds meer in te zetten voor een verdeeld eiland. Hierin zouden de Turks-Cyprioten een klein gebied krijgen en de Grieks-Cyprioten de rest. Hierdoor zou de EOKA geen onschuldige burgers meer hoeven te verjagen. Het mocht echter niet baten, de EOKA wilde niks minder dan enosis met het gehele eiland en Griekenland. De onmacht van de TMT blijkt volgens historicus Keith Kyle ook uit het feit dat het aantal Turkse slachtoffers vele malen hoger lag dan bij de Grieks-Cyprioten of Britten. Ook andere historici lijken dit niet ter discussie te stellen.(1)
Hierop werd haast gemaakt met een vredesplan voor Cyprus. De Britse premier Harold Macmillan kwam in 1958 met het zogenoemde ‘Macmillan Plan’, waarin Cyprus onafhankelijk zou worden maar deel zou uitmaken van het ‘Commonwealth of Nations’. Dit was een internationale organisatie waar alle voormalige koloniën van het Britse Rijk lid van werden gemaakt, waardoor Groot-Brittannië toch nog enig invloed kon uitoefenen op de voormalige koloniën. Om snel actie te kunnen ondernemen zouden ook twee Britse legerbasissen (inclusief havens) op het eiland blijven, met ongeveer 5% van het grondgebied onder direct controle van de Britten. Dit was uiteraard ook om de Britse handelsbetrekkingen in de Middellandse Zee te beschermen. Hiernaast kregen Griekenland en Turkije ook invloed op het eiland en mochten ze ingrijpen als de situatie verder escaleerde. Op 11 februari 1959 werd daartoe het Verdrag van Zürich ondertekend door Turkije, Griekenland en Groot-Brittannië en op 19 februari 1959 werd in Londen het Verdrag van Londen ondertekend door alle drie de landen. Beide verdragen werden goedgekeurd door Cyprus en nogmaals vastgelegd op 16 augustus 1960 te Lefkoşa. Dit verdrag was tegelijk de onafhankelijkheidsverklaring van Cyprus, waarmee de Republiek Cyprus een feit werd.
Volgens de verdragen diende beide etnische groepen beschermd te worden door bepaalde grondwettelijke rechten en konden Turkije, Griekenland en Groot-Brittannië gezamenlijk of individueel ingrijpen als de situatie daarom vroeg. Inhoudelijk en bestuurlijk kwamen de verdragen waarop de Cypriotische grondwet was gebaseerd neer op het volgende. Alhoewel de president een Grieks-Cyprioot zou worden, gezien de meerderheid van Grieks-Cyprioten op het eiland, zou de vice-president aangewezen moeten worden onder de Turks-Cyprioten; beide met een vetorecht. De officiële talen van de Republiek Cyprus zouden zowel Turks als Grieks moeten zijn. In het parlement zou 70% gereserveerd moeten zijn voor Grieks-Cyprioten, terwijl de overige 30% voor Turks-Cyprioten bestemd zou moeten zijn. Echter om wetten te wijzigen zou zowel 2/3 van de Grieks-Cypriotische parlementariërs als 2/3 van de Turks-Cypriotische parlementariërs moeten instemmen. Maar ook moesten drie van de in totaal tien ministers benoemd worden uit de Turks-Cypriotische gemeenschap, één van de volgende drie belangrijke ministersposten moest daaronder vallen: Buitenlandse Zaken, Defensie of Financiën. Verder moesten de president en vice-president in samenspraak twee Grieks-Cyprioten, één Turks-Cyprioot en nog een vierde onafhankelijk persoon aanwijzen als rechter in het Hooggerechtshof. Om de EOKA te stoppen werd er tevens vermeld dat er 2000 man aan veiligheidstroepen aangesteld zouden worden, 40% daarvan moest Turks-Cypriotisch zijn. Tevens kregen de Turken en Grieken in de vijf grootste Cypriotische steden hun eigen etnisch gemeentebestuur; ook mochten beide etnische groepen hun linguïstische en culturele erfgoed uitoefenen, desnoods met steun van Turkije en Griekenland. Als laatst werd enosis verboden.
Dit ging een tijdlang vrij goed totdat de president-bisschop Makarios genoeg had van de in zijn ogen onevenredige macht voor de Turks-Cyprioten. Want alhoewel de Turken 30% van de zetels hadden, waren ze door terreur van de EOKA inmiddels teruggebracht tot 18% van de bevolking. Daarom diende Makarios op 30 november 1963 een wetsvoorstel in om de Cypriotische grondwet, zoals beschreven in het Verdrag van Lefkoşa, te wijzigen op 13 cruciale punten. Zo zou de Turks-Cypriotische vice-president Küçük geen vetorecht meer moeten hebben, moesten de etnisch geschieden gemeentebesturen opgeheven worden en was er niet langer 2/3 van de meerderheid van beide groepen parlementariërs nodig. Voortaan zou 2/3 van het totaal genoeg zijn, wat in praktijk neerkwam op een Grieks-Cypriotische overmacht omdat 70% ruim boven de vereiste 2/3 (oftewel 66%) uitkwam.
Turkije liet al meteen blijken niet akkoord te zullen gaan met deze wijzigingen en ook de Amerikaanse president John F. Kennedy belde hoogstpersoonlijk Makarios om hem op andere gedachte te brengen. Toen ook de Turks-Cyprioten protesteerden, was de maat vol voor Makarios en de EOKA. Een golf van moordaanslagen, gewelddadigheden en vernieling was het gevolg. Het absolute dieptepunt kwam op 21 december 1963, ook wel bekend als ‘Kanlı Noel’ of Bloederig Kerst, toen de EOKA op 103 Turks-Cypriotische dorpen tegelijk een aanval deed. De aanvallen duurden dagenlang. Ruim 402 Turks-Cyprioten lieten daarbij het leven of verdwenen simpelweg; verhalen over levend begraven mensen doen daarbij de ronde. Een stroom van 20.000 vluchtelingen kwam op gang, daarnaast werden nog eens 92 Turks-Cyprioten in de hoofdstad Lefkoşa vermoord. 475 Turks-Cyprioten raakten gewond en meer dan 700 werden ontvoerd door EOKA-leider Nikos Sampson. Vrijwel geen van die 700 zou ooit nog teruggevonden worden en ook de Grieks-Cypriotische regering verklaarde in 1968 officieel dat alle vermisten dood waren. Sampson zou later nog hoge politieke functies binnen Grieks-Cyprus vervullen, waaronder president, volgens vele een teken dat de EOKA in dienst van de Grieks-Cypriotische overheid handelde. Weer anderen houden het op de anti-Turkse sentimenten die Sampson deden promoveren, tenslotte werd hij als een held vereerd omdat hij verantwoordelijk was voor de dood van zoveel Turks-Cyprioten.
Later bleken deze pogroms van de EOKA deel uit te maken van het geheime ‘Akritas Plan’, wat op 21 april 1966 werd gepubliceerd door de Griekse krant ‘Patris’. Het plan, wat gemaakt zou zijn door extreemrechtse parlementariërs, vertelde over hoe een enosis bereikt kon worden. Het inperken van politieke privileges, precies zoals Makarios voorstelde, zouden een excuus vormen om “het eiland etnisch te zuiveren van Turks-Cyprioten”.(2) De aanval op Kerstdag bleek dus georganiseerd te zijn van bovenaf. Dit bleek ook toen Makarios op 1 januari 1964 het Verdrag van Lefkoşa eenzijdig opzegde en daarmee het einde van de (Eerste) Republiek Cyprus (1960-1964) inluidde. Meteen daarna nam Makarios contact op met de Sovjet-Unie en op 24 februari 1964 ondertekende hij een verdrag wat de levering van 5000 Russische wapens inhield. Turkije mobiliseerde in juni 1964 een groot amfibisch leger om op grond van het Verdrag van Zürich in te grijpen en de Turks-Cyprioten te beschermen. President Johnson van de Verenigde Staten van Amerika zorgde met een telefonische en schriftelijke oproep aan Turkije hoogstpersoonlijk voor het afzien van Turkse interventie. Hierna zorgde snel optreden van Groot-Brittannië voor een scheidingslijn in de hoofdstad Lefkoşa, ook wel bekend als ‘De Groene Lijn’. Ook werd er een grote VN-vredesmacht naar het gebied gestuurd om de orde te handhaven, echter werd Makerios niet afgezet of vervangen. In de periode 1964-1966 werden vooral de doden geborgen en de rust bewaard. Voor de Turks-Cyprioten kwamen vreselijke taferelen naar boven; zoals de gepensioneerde Nihat İlhan die tezamen met zijn vrouw en drie kinderen in hun eigen huis in de badkuip aan stukken waren gesneden tijdens Bloedig Kerst op 24 december 1963. Maar ook het verminkte lichaam van de vermoordde Turk Cengiz Topel (beide armen meerdere malen doorboord met boormachines, zijn linkeroog uit zijn oogkas gehaald en een grote betonspijker door zijn hoofd) deed een golf van verontwaardiging door de Turks-Cypriotische gemeenschap gaan.
Met de publicatie van het ‘Akritas Plan’(3) in de Griekse krant Patris kregen de Grieks-Cyprioten steun van de Grieken uit Griekenland in hun plannen voor enosis. Het duurde dan ook niet lang totdat EOKA in 1967 weer actief werd, in hetzelfde jaar kwam er een extreemnationalistische junta aan de macht in Griekenland die ook enosis nastreefde. Ongeveer 13.000 tot 15.000 Griekse soldaten werden overgebracht naar Cyprus om de aanvallen op Turks-Cyprioten te verhevigen. Andermaal begonnen grote stromen vluchtelingen naar Anatolië te trekken. Op 15 november 1967 begon derhalve nogmaals een aanval op de Turks-Cyprioten, ditmaal in de strategisch gelegen stad Geçitkale. Ook nu dreigde Turkije met ingrijpen, maar door ingrijpen van president Johnson trok Griekenland alle 13.000 tot 15.000 soldaten terug, waardoor het met een sisser afliep. Wat overbleef waren drie Turks-Cypriotische dorpen en de stad Geçitkale die door EOKA-leden en Griekse soldaten bezet en vernield waren, alsmede 24 doden.
Hierna namen de spanningen in rap tempo af, vooral omdat Turkije had laten merken niet terug te deinzen voor militair ingrijpen om de Turks-Cyprioten te beschermen. De Grieks-Cyprioten lieten hun ideeën voor enosis enigszins varen en onder toezicht van de VN-vredesmacht keerde rust terug op het eiland. Dit veranderde opeens toen EOKA-leden, waaronder Nikos Sampson, samen met juntaleden uit Griekenland een staatsgreep pleegden in Cyprus om zo snel mogelijk enosis tot stand te laten komen. Geheel onverwacht kwam Makarios op 15 juli 1974 ten val en werd Nikos Sampson de nieuwe juntapresident van Cyprus. Vrijwel meteen daarna werd de Cypriotische grondwet aan de kant geschoven en gewerkt aan enisos door grootschalige pogroms op Turks-Cyprioten. De Turkse premier Bülent Ecevit nam gelijk contact met Groot-Brittannië om samen in te grijpen in Cyprus, maar toen Groot-Brittannië dit weigerde besloot Turkije zelf in te grijpen. Al vijf dagen na de aanvankelijke staatsgreep landden Turkse paramilitairen op Cyprus. Met overweldigende kracht viel Turkije op 20 juli 1974 het noordelijke deel van het eiland Cyprus binnen. Voor enkele duizenden Turks-Cyprioten, die door de Cypriotische Grieken onder leiding van de EOKA waren vermoord, kwam de actie te laat.
De militaire ingreep van Turkije, genaamd “Vredesactie Cyprus” (Kıbrıs Barış Harekatı), had grote successen; al op de derde dag viel het juntaregime in Cyprus en moest Nikos Sampson zijn nederlaag erkennen. De Turkse troepen trokken verder om de nieuw uit Griekenland overgekomen strijders van het eiland te verjagen. Deze zagen zich echter machteloos tegen de oprukkende Turken en besloten zich terug te trekken naar Griekenland. Uit angst dat de Turken ook Griekenland zelf zouden binnenvallen, besloten de juntaleden onmiddellijk af te treden en verkiezingen te organiseren. Zo had Turkije op de derde dag van de militaire actie al de twee juntaregimes omver geworpen. Ook juridisch zat het de Turken mee toen het Europese hof in Strasbourg op 29 juli 1974 de militaire actie bestempelde als legitiem. Turkije had volgens de uitspraak duidelijk bewezen dat het op basis van artikel 3/4 van het Verdrag van Zürich (11 februari 1959) had gehandeld(4). Tegenstanders, vooral Grieken en Grieks-Cyprioten, waren het hier niet mee eens en gingen in hoger beroep. Dit resulteerde in het Proces van Athene op 21 maart 1979, waar Turkije nogmaals in zijn recht werd gesteld op basis van het Verdrag van Zürich. De Turkse actie om rust op het eiland te brengen werd hiermee volledig legitiem. Waarom er in Europa dan een beeld heerst van een ‘onlegitieme bezetting van Noord-Cyprus’ is ook rechtendeskundige en universitair hoofddocent dr. Theo van den Hoogen van de Rijksuniversiteit Groningen een compleet raadsel.(5)
Ondertussen had Turkije gehoor gegeven aan de VN-oproep(6) om een wapenstilstand in acht te nemen. Vrijwel meteen begonnen gesprekken tussen de betrokken partij in Genève, wat op 30 juli 1974 eindigde in enkele voorwaarden van Turkije om zich terug te trekken van het eiland. Het wilde keiharde veiligheidsmaatregelen voor de Turks-Cyprioten, een vrijlating van alle gevangen en ontvoerde Turks-Cyprioten alsmede terug naar de constitionele situatie van 1960. Als blijk van goede wil gaf het op 8 augustus 1974 ongeveer 11% van het ingenomen gebied terug aan de Grieks-Cyprioten, het ging vooral om de overwegend Grieks-Cypriotische gebieden van Limasol en Larnaka. De weigering van de Grieks-Cyprioten om in te stemmen met de herinvoering van de grondwet van 1960, ging gepaard met nieuwe aanvallen van de EOKA op Turkse dorpen in het zuiden van Cyprus. De Turkse troepen, die alleen het noorden hadden ingenomen, gingen hierop op 14 augustus 1974 verder met hun opmars. Al snel had het ruim 37% van het eiland in handen, maar liet het de strategisch belangrijke havensteden Limasol en Larnaka nog steeds over aan de Grieks-Cyprioten. Limasol, als één na grootste stad op Cyprus, werd net als de hoofdstad Lefkoşa niet ingenomen. Alleen de gebieden waar Turks-Cyprioten woonden en aangevallen waren, werden bevrijd. Hieronder vielen ook enkele Turkse wijken van Lefkoşa, maar ondanks lokale oproepen van Turks-Cyprioten werd niet de hele stad Lefkoşa ingenomen. Hieruit bleek voldoende dat het niet ging om de annexatie van Cyprus of om de Turkse belangen in de Middellandse Zee. Op 16 augustus 1974 eindigde de Vredesactie tenslotte voor de tweede maal. De gevolgen waren onder andere een stroom aan vluchtelingen. 160.000 Grieks-Cyprioten namen de benen naar de gebieden waar Grieks-Cyprioten nog aan de macht waren en ruim 50.000 Turks-Cyprioten vertrokken hals over kop naar het noorden waar het Turks leger controle hield. 498 Turkse soldaten waren gesneuveld en nog eens 340 Turks-Cyprioten hadden de dood gevonden, verder vielen er nog ruim 1200 gewonden.(7) Verder waren er ook nog doden te betreuren bij de VN-Vredesmacht; te weten 3 Oostenrijkers, 24 Australiërs, 17 Finnen, 4 Engelsen en 3 Canadezen. Vrijwel allemaal aan de hand van de EOKA, die het eiland etnisch wilden zuiveren van alle niet-Griekse Cyprioten. Ruim 4000 doden en 12.000 gewonden waren het resultaat aan de Griekse en Grieks-Cypriotische kant. Verder waren er ongeveer 1600 vermisten aan de Griekse zijde en nog eens 600 aan de Turkse zijde, veel daarvan zijn nooit teruggevonden.(8) Het noorden van Cyprus was met het einde van de Vredesactie voor ongeveer 38% in handen van de Turkse soldaten en Turks-Cyprioten.
Nu begonnen nogmaals de gesprekken om de rust op Cyprus te preserveren. Echter, omdat Makarios onder druk van de Verenigde Naties weer benoemd werd tot president van Cyprus, liepen deze onderhandelingen vast. De Turks-Cyprioten wilden terug naar de situatie van 1960, terwijl Makarios nog steeds vasthield aan zijn grondwetswijzigingen van 1963. De Turks-Cyprioten riepen tenslotte in 1975 een federaal autonoom gebied uit in Noord-Cyprus. Deze Kıbrıs Türk Federe Devleti voerde jarenlang gesprekken met Makarios over een terugkeer naar de situatie zoals in 1960 of een federale staat met twee gebieden; een Griekse en Turkse gemeenschap. Door jarenlange belemmering van de gesprekken door Grieks-Cyprioten, vooral de druk van de EOKA deed van zich spreken, mislukten deze volledig. Het enige wat bereikt werd was de uitwisseling van Grieks-Cyprioten uit het Turkse noorden tegen de Turks-Cyprioten uit het zuiden. Van 1974 tot 1983 werd tevergeefs negen jaar gewerkt aan een oplossing, steevast bleken de Grieks-Cyprioten dwars te liggen. Gefrustreerd riepen de Turks-Cyprioten op 15 november 1983 de onafhankelijkheid uit van hun Noord-Cyprus, nadat Turks-Cypriotische volksvertegenwoordigers het hadden goedgekeurd. Ze beriepen zich op de VN-resolutie dat ieder volk recht had op zelfbeschikking (oftewel ‘Self-determination’). Omdat de Turks-Cyprioten alleen het noorden opeisten en ook omdat het noorden thans vrijwel homogeen Turks-Cypriotisch was, bleken de Turks-Cyprioten te voldoen aan alle juridische voorwaarden. De Turkse Republiek der Noord-Cyprus (Kuzey Kıbrıs Türk Cumhuriyeti; KKTC) benoemde Rauf Denktaş tot president en deze werd bijgestaan door de vereiste drie staatshoofden van Turkije, Pakistan en Bangladesh tijdens een officieel ceremonie. De nieuwe onafhankelijk Turkse Republiek der Noord-Cyprus werd hiermee een feit, maar onder druk van Griekenland en Grieks-Cyprus werd het eenzijdig uitroepen van KKTC veroordeeld door de VN-Veiligheidsraad op 18 november 1983. Op 11 mei 1984 werd het zelfs gezien als een “schending van de eenheid van de natiestaat Cyprus”(9) in VN-Resolutie 550 van de VN-Veiligheidsraad. Een absurde situatie natuurlijk, gezien het feit dat Cyprus als geheel beslist geen ‘natiestaat’ was door de aanwezigheid van twee etnische nationaliteiten binnen de staat.
Zowel de Turkse Republiek der Noord-Cyprus als Turkije weigerden vervolgens de resolutie te erkennen, waardoor er een patstelling ontstond. Ondertussen kwamen de Turks-Cypriotische vluchtelingen die tussen 1931-1974 verjaagd waren, massaal terug om zich nogmaals te vestigen op Cyprus. Alhoewel deze migranten kunnen bewijzen dat ze voor de aanslagen van de EOKA ook op Cyprus woonden, weigeren de Grieks-Cyprioten en in hun kielzog de Verenigde Naties om ze als legitieme bewoners te erkennen. Volgens Grieks-Cyprus zouden alle Turkse migranten die zich na 1974 op Cyprus hebben gevestigd, illegaal zijn. Vanaf 1983 werd het Turkse noorden steeds meer geïsoleerd door de Verenigde Naties en de Verenigde Staten van Amerika om het zo te dwingen de onderhandelingen met Grieks-Cyprus voort te zetten. Vooral de Verenigde Staten waren namelijk bang dat de Sovjet-Unie zich met de situatie zou kunnen bemoeien. Van de drie landen die aanwezig waren op de ceremoniële onafhankelijkheid van de Turkse Republiek der Noord-Cyprus zouden Pakistan en Bangladesh kort daarna hun steun intrekken onder hevige druk van de Verenigde Staten van Amerika, alsmede de erkenning ongedaan maken. Het isolement werkte averechts en niks werd bereikt. De Turkse Republiek der Noord-Cyprus zocht geen toenadering tot de Verenigde Staten, maar ook niet tot de Sovjet-Unie. Het bleek tevreden met het leven in rust zonder te vrezen voor aanvallen van de EOKA (Ethniki Organosis Kyprion Agoniston; de Nationale Organisatie van Cypriotische Strijders). Een organisatie die overigens tot op heden nog steeds bestaat en ook sympathie geniet van de Grieks-Cyprioten; zo heeft voetbalclub Magusa het logo van EOKA overgenomen en staat het bekend als ‘FC EOKA’. Maar ook de huidige Grieks-Cypriotische president Tassos Papadopoulos was vroeger actief binnen EOKA. Het argument van de Turks-Cyprioten dat ze bij hereniging nog altijd gevaar kunnen lopen door aanvallen van de EOKA, blijkt dan ook niet geheel lariekoek te zijn. Dit bleek ook door een enquête uit 2002 toen slechts 54,7% van de Grieken de juntaregime van 1967-1974 (met als hoofddoel enosis) als negatief bestempeld. Bijna 20,7% keek zelfs zeer positief naar de periode.(10)
Dat de Grieks-Cyprioten momenteel nog steeds willen dat de inmiddels 22-25% Turks-Cyprioten zich onderschikken aan Grieks-Cyprus blijkt uit de laatste jaren. Van 1983 tot 2003 gebeurde er bar weinig in de internationale betrekkingen tussen Turken en Grieken op Cyprus. De Turk-Cyprioten vonden dat het probleem opgelost was, daar ze geen problemen meer hadden met veiligheid en zelfbeschikking. Sterke handelsbetrekkingen met Turkije zorgde voor een goede economie en de Turkse Republiek der Noord-Cyprus bleek al snel levensvatbaar. In Grieks-Cyprus was de consensus nog steeds hetzelfde, de Turken moesten zich ondergeschikt stellen aan de Grieks-Cyprioten. Kritiek op de Grieks-Cyprioten alsmede op de EOKA werd daarbij niet getolereerd. Daar kwam de bekende Grieks-Cypriotische schrijver en documentaireproducer Antonis Angastiniyotis achter toen hij gedurende 2003-2004 een documentaire maakte over de wandaden van de Grieks-Cyprioten tijdens de Vredesactie. In zijn documentaire ‘Wreedheden tegen de Turks-Cyprioten en de keerzijde van de medaille’ vertelde hij over de zogenoemde ‘Muratağa Massamoorden’ waarbij 126 Turks-Cyprioten in de nacht van 14 augustus 1974 waren vermoord.(11) Hierop werd hij echter zonder pardon verbannen uit Grieks-Cyprus, wat grote protesten teweeg bracht uit de internationale gemeenschap. De Verenigde Naties zagen in dat het zo niet langer kon en in 2004 introduceerde VN secretaris-generaal Kofi Annan het ‘Annan Plan’.
Volgens dr. Theo van den Hoogen nam het Annan Plan “beginsel van politieke gelijkheid van beide bevolkingsgroepen als uitgangspunt. Beide partijen moesten concessies doen, de Turks-Cyprioten de pijnlijkste.”(12) En alhoewel de Grieks-Cyprioten met een ruime verhouding 4:2 in de Presidentsraad vertegenwoordigd zouden worden, alsmede een afgevaardigdenvertegenwoordiging op grond van aantal Grieks-Cyprioten en Turks-Cyprioten, veel voordeel erbij hadden, begon het bestuur een campagne ertegen. Als compensatie zou Grieks-Cyprus lid kunnen worden van de Europese Unie en zou Noord-Cyprus een injectie van € 140 miljoen ontvangen. Het Annan Plan werd door de EU en VN goedgekeurd, alsmede door Griekenland en Turkije. Alleen een referendum in beide delen van Cyprus lag in de weg, maar men zat vol goede hoop. De verbijstering was dan ook groot toen Grieks-Cyprus vlak voor het referendum een krachtige campagne begon om het volk te bewegen het Annan Plan af te keuren. Het weigerde zelfs een VN-afgezant de toegang tot alle Grieks-Cyprische media om de punten in het plan beter uit te kunnen leggen aan het volk. Het was dan ook niet verwonderlijk dat op 24 april 2004 ruim 76% van de Grieks-Cyprioten tegen de hereniging van Cyprus stemde. Zelfs als dit een lidmaatschap tot de EU onmogelijk zou maken. Aan de andere kant stemden Turks-Cyprioten met een overweldigende 65% voor de hereniging van het eiland, waardoor ze de geldelijke hulpstromen van de EU kregen. Hierdoor erkende de EU de facto de Turkse Republiek der Noord-Cyprus, maar bleef het de jure nog slechts bij de erkenning van Grieks-Cyprus. Sindsdien zit Turks-Cyprus weer in een isolement, alleen vanuit Istanbul kan er gevlogen worden naar het eiland en ook bootverkeer kan alleen vanuit Anatolië. Bij het oversteken van de grens naar Grieks-Cyprus worden Turks-Cyprioten nog altijd zonder pardon opgesloten en gevangengezet.(13)
Alhoewel Grieks-Cyprus hiermee lidmaatschap tot de EU kon vergeten, zorgde interventie van Griekenland ervoor dat ze toch lid konden werden. Uit onvrede gebruikte Griekenland op het laatste moment een veto om de toetredende overige landen ook te blokkeren. Als Grieks-Cyprus op 24 april 2004 positief had gestemd op het idee, wat een duidelijk voorwaarde was voor toetreding tot de EU, dan konden ze per 1 mei 2004 samen met negen andere landen per direct lid worden. Doordat Griekenland alleen zijn veto wilde intrekken als Grieks-Cyprus, ondanks zijn niet-nagekomen voorwaarde tijdens het referendum, ook op 1 mei lid kon worden, zwichtte de EU voor deze dreigementen. Op 1 mei 2004 werd hierdoor naast Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië en Malta, ook Grieks-Cyprus lid van de Europese Unie. Ook later zou Griekenland nog dreigen met het gebruik van veto; zo moest Turkije meteen alle havens en vliegvelden openen voor verkeer uit Grieks-Cyprus indien het wilde toetreden tot de EU. Toen Turkije hetzelfde eiste voor Turks-Cyprus om de in 1994 ingestelde EU-handelsembargo en isolement uit de weg te ruimen, werd hier niet op ingegaan door de EU. Waarom dit niet gebeurde, want het is een nogal logisch verzoek, is niemand bekend. Vrijwel zeker kwam het nogmaals door veto-dreigementen van Griekenland en Grieks-Cyprus. Van Den Hoogen verwoordde het eerder al als: “De EU doet sinds 1994 vrolijk mee aan het embargo en straft daarmee de Turks-Cyprioten voor hun verzet tegen de grote onrechtvaardigheid die hen sinds 1963 is aangedaan.”(14)
Armand Sağ
18 mei 2009
© Armand Sağ 2009
1. Andrew Borowiec, Cyprus: A troubled island (Greenwood 2000)
2. ‘Akritas Plan’ in Patris, 21 april 1966
3. Het Akritas Plan is ook onderzocht en gearchiveerd door de Verenigde Naties op 30 mei 1978 onder ‘UN Document A/33/115 en s/12722’.
4. Daar staat in artikel 3/4 dat “Groot-Brittannië, Griekenland en Turkije de veiligheid en orde van Cyprus en de Cypriotische bevolking garandeerden en garant stonden voor interventie indien de afspraken conform dit verdrag werden overschreden.”
5. Dr. Theo van den Hoogen, Cyprus: de Turkse kant van het verhaal (Groningen 2003)
6. VN-Resolutie 354 (24 juli 1974) en VN-Resolutie 353 (21 juli 1974)
7. Naar een onderzoek van drs. Sibel Akgün van de faculteit Politieke Wetenschappen aan de afdeling Internationale Betrekkingen van de Universiteit Ankara
8. Sibel Akgün, Askeri Açıdan Kıbrıs Barış Harekatının Oluşumu, Gelişmesi ve Sonuçlar (Ankara 2007)
9. http://www.un.org/documents/sc/res/1984/scres84.htm
10. http://www.hri.org/cgi-bin/brief?/news/greek/mpab/2002/02-04-21.mpab.html#01
11. Antonis Angastiniyotis, Docu: ‘Wreedheden tegen de Turks-Cyprioten en de keerzijde van de medaille’
12. Dr. Theo van den Hoogen, EU: dupeer de Turks-Cyprioten niet weer! (Trouw 2004)
13. Henk Boom, De Grens (Hengelo 2007)
14. Dr. Theo van den Hoogen, Cyprus: de Turkse kant van het verhaal (Groningen 2003)
|